woensdag 18 juni 2014

Engelse wals

Ik ben niet zo enorm feest-beest. Opgegroeid in een gezin waar het motto was “doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg”,  was ik een verlegen en wat introvert kind dat op partijtjes van vriendinnetjes wel meedeed maar eigenlijk liever een beetje van de zijlijn toekeek. Toen ik een jaar of 16 was moest ik van mijn ouders op dansles. Het verlegen meisje in mij voorzag uren aan de kant zitten, kijkend naar de dansende stelletjes. Ik voelde tegenzin maar mijn moeder was stellig. Dansles hoorde bij de opvoeding en was dus verplichte kost.  De etiquette bij de dansschool waren nog van de oude stijl en dus moesten de “heren” de “dames” officieel ten dans vragen. Nou leest u het woord heren maar stelt u zich er niet te veel van voor. Denk aan puisterige 16 jarige twijfel-mannen die wat onwennig in het verplicht gestelde pak gestoken waren en meer last hadden van hun stopdas dan van hun danstalenten. Bij de eerste les zaten we met zijn allen in een keurige rij om de dansvloer heen. De meisjes aan de ene kant en de jongens aan de andere kant van de zaal. Over de nog lege dansvloer heen keken we wat schichtig naar elkaar en werd er over-en-weer gepeild wie als mogelijke danspartner zou verschijnen. Ik keek eens voorzichtig om mij heen en constateerde al gauw dat de verhouding jongens/meisjes niet klopte. Wij waren sterk in de meerderheid dus de kans dat je als muurbloempje op een stoel moest toekijken leek groot. Het was een plek die ik kende maar niet prefereerde. De dansleraar legde de regels uit en nodigde vervolgens geroutineerd de jongens uit om op te staan en een meisje ten dans te vragen. Er werd wat geschuifeld op de stoelen en ik voelde het ongemak aan de overkant groeien.   De leraar herhaalde de vraag en trok een jongeman van een jaar of 17 aan de mouw van zijn jasje uit de stoel en bonjourde hem onze kant op. Zichtbaar nerveus kwam de jongen in beweging. Ik keek ernaar en voelde met hem mee. Naar mate hij dichterbij kwam begon ik me ook ongemakkelijk te voelen. Want ik wilde wel-is-waar niet on-gevraagd en alleen aan de kant blijven zitten maar om nou als eerste de vloer op te moeten zag ik ook niet zitten. Tot mijn opluchting vroeg de jongen een meisje dat 2 stoelen naast mij zat en mocht ik daarna getuigen zijn van hun “shit-ik-sta-hier-in-mijn-uppie-en-iedereen-kijkt-naar-mij” momentje. Blij dat ik in mijn veilige zone kon blijven maar stiekem ook een beetje jaloers op de aandacht. Ik werd een paar minuten later ten dans gevraagd door een blonde jongeman in een zwart velours pak. Hij was niet veel groter dan ik maar wel enkele jaren ouder en stelde zichzelf voor als ….nou ja, laten we hem maar David noemen. Hij bleek een assistent van de dansschool en zijn danskwaliteiten lagen boven het beginnersniveau. Wat onwennig liep ik achter hem aan de dansvloer op. Als 16-jarig schuchter meisje was ik niks gewend en toen David mijn hand pakte en zijn andere hand op mijn rug legde om de begin-danshouding aan te nemen kwam ik dicht bij hem te staan. Ik rook vaag de overblijfselen van zijn aftershave en was me nadrukkelijk bewust van zijn lijf tegen het mijne. Het verhaal van de dansleraar ontging me volledig en ik volgde alleen de beweging en de richting die David me op stuurde. Vanaf dat eerste moment, die eerste danspassen, werd ik verliefd op het ballroom dansen in het algemeen en op David in het bijzonder. De Engelse wals, de Tango en de quickstep, in het jaar dat volgde werden de dansen me eigen en werd David een vaste factor in mijn onzekere tiener bestaan. Het was donderdag, er was dansles en er was David. Er was altijd David. Uit alle jongens met wie ik dat eerste jaar danste kwam David er altijd, ondanks zijn kleine postuur, met kop en schouders bovenuit. Op donderdag avond kwam ik thuis, blij van de les, maar verdrietig over de lange, lege week zonder dansles voor me. En vanaf vrijdag telde ik de uren voor het weer donderdagavond was. Want dan mocht ik weer. En dan was hij daar weer.

Het hele seizoen heb ik niets gezegd. Verlegen als ik was, schuchter en onzeker, heb ik gedanst en gedroomd maar verder niets ondernomen. David was er altijd wel maar als een soort onwerkelijk ver sprookje. Dicht bij maar ontoegankelijk. Op de laatste les van het jaar moesten we af-dansen. Een soort examen voor de lessen. Deed je het goed, dan kreeg je een bronzen speldje en mocht je het jaar erna door voor zilver. Ik danste die avond als altijd met David. Vlekkenloos en probleemloos danste we de wals, de tango en de chachacha. Mijn voeten deden wat ze moesten maar mijn hoofd was er niet bij. Want hoe dichtbij hij ook was, het naderend afscheid voelde ik als zware lucht tussen ons in hangen. Het dansen was voorbij, het brons gehaald. De muziek stopte en de jassen kwamen tevoorschijn.  In het afscheid bleef ik steken. Zoveel was er wat ik wilde zeggen maar het kwam er gewoon  niet uit. “Nou dag….” Veel verder kwam ik niet. Hij liep weg en ik keek hem na.......

In de jaren die volgde heb ik nog vele danslessen gevolgd bij diverse dansscholen maar het werd nooit meer als dat eerste jaar. Het zilver werd gehaald, de vervolg lessen leidde tot de prachtigste dansroutines maar nooit, nooit werd het als dat eerste jaar.  Niet meer die knoop in je maag en de geur van zijn aftershave. Mijn verliefdheid voor David is gesleten maar mijn liefde voor de ballroom is vers als de eerste dag. Een mooi gedanste engelse-wals of Tango kan mij raken tot in mijn ziel en ondanks dat ik al jaren niet verder kom dan een incidenteel quickstepje op een bruiloft is het een liefde die niet meer overgaat. En brons blijft voor mij het goud van dansen.  De muziek begint en je zet de eerste stappen. En met wie ik ook dans, welke dans het ook is…..van ver komt de vage geur van zijn aftershave in mijn neus. Onlosmakelijk verbonden met de stappen van mijn voeten …..

maandag 9 juni 2014

Mieke en Anne-Wil

Columns zijn toch een bijzonder iets. Je krijgt een kijkje in het leven en de gedachten van een ander en wordt meegenomen in hun belevenissen. Vaak gaat het om jou volslagen onbekende mensen van wie je je onbewust toch een beeld vormt. Het is prettig als de persoon van de column je een beetje sympathiek voorkomt. Dat leest wel zo lekker weg. Ik heb zelf altijd met veel plezier de colmumns gelezen in mijn favoriete tijdschrift “Libelle”. Tineke, Wieke, Juul en Anne-Wil. Vooral deze laatste sloeg ik altijd als eerste open. Anne-Wil neemt je mee in haar leven als alleenstaande moeder van 2 volwassen kinderen. Er zijn kleinkinderen, een hond, een baan, een ex met een vervelende nieuwe vriendin en een huis in een buurt waar je zelf zou willen wonen. Kortom, voldoende ingrediënten voor een wekelijkse bladzijde vol.  Haar verhalen staan in dagboek vorm en je leeft dus mee met haar ups en downs maar ook met de gewone dagelijkse beslommeringen. Als haar vriendin sterft huil je mee en als ze opnieuw oma wordt huil je voor de gezelligheid ook mee. Je volgt jarenlang wekelijks haar verhalen en ze voelt als een verre vriendin. Je zou niet eens gek staan te kijken als je haar op een zonnige zomermiddag op de markt tegenkomt. Maar dat laatste blijkt dus niet te kunnen.


Ik kwam er namelijk een hele poos geleden op de Libelle zomerweek achter dat ze verzonnen is. Haar columns worden geschreven door Tineke en het leven van Anne-Wil, haar wel en wee, komt allemaal voort uit de fantasie van Tineke. De ontdekking schokte door mijn vrolijke, onbezorgde dag.  Ik heb er lang over lopen nadenken. Het voelde namelijk een beetje als verraad. Dat die kinderen dus ook niet echt zijn en mijn tranen bij de geboorte van de jongste ook  een luchtspiegeling. Ik ben na deze ontdekking anders naar de columns van Anne-Wil gaan kijken. Of eigenlijk : ze anders gaan lezen. Was het voorheen altijd het eerste dat ik opensloeg, nu begon ik gewoon, saai, vooraan in mijn blad. En als ik haar tegen kwam, op bladzijde 7 dan las ik het wel maar met mindere interesse. Zodra er namelijk iets gebeurde in het leven van Anne-Wil dacht ik meteen “leuk verzonnen Tineke”. Ook andere columns bekijk ik sindsdien met andere ogen. Zo heb je de columns van Mieke in het blad Flair. Ook in dagboek vorm en ook een kijkje in haar leven. Nou is mijn relatie met Mieke altijd al anders geweest dan mijn relatie met Anne-Wil. Waar Anne-Wil als een vriendin voelt is Mieke een soort wandelend rampgebied. Ik vind haar (excuses als ik iemand beledig) een domme muts met een volslagen fout inschattingsvermogen als het aankomt op mannen, relaties en het leven in het algemeen. En dat maakt haar natuurlijk heel boeiend om te lezen. Je begint de wekelijkse column met het gevoel “en, wat gaan we vandaag weer eens voor doms doen?”. Een andere insteek maar daarom niet minder leuk. Mieke is singel met een leuke baan bij een tijdschrift. Mannen bij de vleet maar altijd foute, getrouwde of geïnteresseerd in het verkeerde geslacht. De situaties zijn echt niet ondenkbaar. We lopen allemaal wel eens tegen de verkeerde man aan en nemen wel eens beslissingen waarvan we achteraf behoorlijk spijt van hebben. Herkenning dus alom.  Maar als Mieke voor de zoveelste keer met zo’n man aanpapt waarvan wij lezeressen al bij de eerste regel inzien dat hij een slechte keuze is dan moet ik soms wel even zuchten. Zoveel dommigheid bij één persoon…..ze moet wel verzonnen zijn. Toch weet ik als geen ander dat de realiteit soms vreemder is dan fictie. Dat er dingen in je leven kunnen gebeuren waarvan je weet dat het in een boek ongeloofwaardig zou overkomen.  Dus misschien is Mieke toch wel echt. Misschien is het maar goed dat ik het antwoord niet ken. Het zou mijn leesplezier teveel beïnvloeden. En dat zou ik toch jammer vinden. Want ondanks dat ik haar keuzes behoorlijk irritant vind is Mieke natuurlijk wel het eerste dat ik opensla als ik de Flair in handen krijg. “Domme muts”, denk ik dan en ga er eens lekker voor zitten……

dinsdag 3 juni 2014

Auto

De auto is eigenlijk een vreemde plek. Het is één van de weinige plaatsen in het openbaar waar we ons zo thuis voelen. De één poetst hem wekelijks van voor tot achter tot ‘ie glimt, de ander gebruikt hem als een vuilnisvat op wielen maar zonder uitzondering zijn we allemaal “thuis” zodra we achter het stuur kruipen. Het feit dat je omringt bent door ramen en de hele wereld je dus kan zien doet daar niet aan af. We praten in onszelf, zingen kneiterhard mee met de radio, peuteren in de diverse gezichtsopeningen en stiften de lippen in het achteruitkijk spiegeltje bij een stoplicht.  Menig ontbijt wordt genuttigd in de file en ik zag laatst zelfs een heer die zich zat te scheren terwijl hij stapvoets aansloot in de rij. Ik heb wel altijd de indruk dat de auto van een vrouw anders wordt gevuld dan die van een man. Stoppen we normaal al veel te veel troep in onze handtas, de auto blijkt een soort verlengstuk van deze tas. Ik maak me er ook schuldig aan. Mijn dashboard kastje ligt vol met attributen voor onvoorzien. Ik heb eens even geïnventariseerd: een plastic tasje voor als ik onverwacht boodschappen moet doen. Een pakje zakdoekjes voor “je weet het niet”; poepzakjes (leeg, begrijp me goed) voor de hond; een stripje paracetamol waarvan ik geen idee heb hoe het daar komt; een pen;  3 CD hoesjes waarvan 2 zonder CD ( 1 zit in de speler maar waar die andere dan is ….?); een parkeerschijf (jawel, iets nuttigs); een leeg kauwgom pakje; een flesje parfum, 2 rolletjes snoepjes, waarvan 1 aangebroken; 4 kassabonnen en 1 los dropje. Die laatste heb ik maar weg gegooid omdat de houdbaarheidsdatum zichtbaar overschreden was.  De oudste van de 4 kassabonnen was van april 2010. Hetgeen behoorlijk wat zegt over mijn opruimgedrag ben ik bang.

De auto is een verlengstuk van ons huis, een plek waar je je veilig en onbespied waant. Een plek ook, en dat vind ik dan weer gek, waar we ons soms volledig laten gaan. Ik ken automobilisten die achter het stuur een soort Godzilla worden. Mensen die het gevoel hebben dat niemand het beter kan dan zij en voor wie iedereen aan de kant moet. Mensen die bij het minste spoortje getreuzel voor ze, in  een vloek-tirade uitbarsten. Dat zijn vaak ook de mensen die, als je niet direct optrekt bij groen licht, na anderhalve seconde al toeteren. Ik weet niet hoe u dat ervaart maar ik heb dan altijd de neiging extra langzaam op te trekken. Als ze me dan met gillende motor inhalen moet ik altijd de neiging tot wuiven bedwingen. Het lost niks op maar het is zo prettig.

Ik zal niet zeggen dat ik me zelf altijd netjes gedraag ik het verkeer. Mensen die me kennen weten dat autorijden zowiezo niet mijn hobby is en dat ik liever naast dan achter het stuur zit. Maar ook ik heb een speciale band met mijn auto. Mijn eerst, een kleine blauwe Datsun, staat in mijn geheugen gegrift. Hij ging ten onder in een frontale botsing met een heer van 2 straten verder, bij een onoverzichtelijke hoek en een fout geparkeerde caravan. Ik kwam bloedend uit de strijd maar mijn Datsun was helaas ter ziele. De aanblik van mijn totaal vernielde kleintje komt nog wel eens voor als ik nare dromen heb. Brrr…. Auto’s die volgde waren vaak vooral praktisch. De kleur niet altijd precies wat ik wilde en het model soms afgesteld op mijn portemonnee maar uiteindelijk maakt dat allemaal niet uit. Na de eerste onwennige week in een “nieuwe” tweedehands is het eigen geworden en ligt mijn dashboard kastje weer vol onzinnige troep. Slecht 1 keer heb ik een auto gekocht met mijn hart en niet met mijn verstand. Ik kwam bij de garage, zag hem staan en was op slag verliefd. Hij stond nog op de brug maar ik zag al direct dat dit “verkocht” was. Een lichtblauwe Nissan 100 NX. Zo-een waarvan de dakpanelen eraf kunnen. Ze worden helaas niet meer gemaakt maar ik heb hem jaren met veel liefde gereden. Tot ik zwanger raakte en moest constateren dat deze achterbank zich totaal niet leende voor vervoer van baby’s. En tot ik enige tijd later met mijn dikke buik niet meer zonder hulp uit de lage stoelen kon komen. En geloof me, niks is zo gênant als uit een sportauto getakeld moeten worden.  Ik heb hem met bloedend hart verkocht en gekozen voor een verantwoorde gezinsauto.  Tja….. Toch ben ik niet ontevreden. Mijn wagen brengt me waar ik zijn moet en is comfortabel. Hij wordt wat oud en dat ga je wel merken. Hij krijgt wat kuren en laatst kwamen er zelfs forse rookwolken onder de kap vandaan. Ik weet weinig  van techniek maar het leek me niet zo goed. De aardige man van de garage kwam hem ophalen en bracht ter vervanging een kleine auto van een ander merk. Gloednieuw, krap-aan 1400 kilometer op de teller. Zo-eentje met die specifieke geur die alleen nieuwe auto’s hebben. Ik heb daar een paar dagen heerlijk in rondgetoerd. Maar hoe goed dat ook beviel, toen na een paar dagen mijn eigen oudje weer gereed was drukte ik nog net geen kusje op het dak. Ik rekende af en stapte in. Hé…….fijn !  Weer thuis……